Column: Boef doet niks, hoor!

0
669

Vandaag is er een visite aangevraagd bij de familie H.
“Vader” is benauwd en moet veel hoesten en ze vertrouwen het niet.
Met “vader” wordt eigenlijk de oude heer H bedoeld; ons beter bekend als de 76-jarige Drikus.
Drikus is een echt buitenmens, hij heeft altijd hard gewerkt op en rond de boerderij.
En hij is altijd vergezeld door zijn trouwe viervoeter; een behoorlijk grote herdershond.
Toen de kinderen klein waren, kwamen we bij ziekte nog wel eens bij ze en dan liep er altijd wel een herder rond. Deze heet Boef en is ongeveer 3 jaar, een vrolijke lieverd.
Zelf hebben wij ook honden, eerst waren het grote rottweilers, ook wel “de Leeuw van Elspeet” genoemd, en nu al jaren husky’s; dus bang voor honden zijn we niet, maar we zijn wél altijd voorzichtig met ze.

Vandaag wordt er dus een huisbezoek bij Drikus afgelegd.
Bij aankomst komt Boef al vrolijk kwispelend aan gehold. Hij begroet en besnuffelt me hartelijk en hij loopt gezellig met me mee naar binnen.
Wanneer ik naar de slaapkamer van Drikus wil gaan, vraag ik aan Drikus’ vrouw Lena of ze Boef even in de keuken wil zetten.
Dat wekt gelach op; “Haha, doktertje is bang! Maar Boef doet niks, hoor!”
Ik moet ook lachen en zeg “Nee, hoor ik ben helemaal niet bang, maar wél voorzichtig want zo direct kom ik dichtbij zijn zieke baasje en ga ik hem onderzoeken. Het zou me niets verbazen als hij zijn baasje wil beschermen. En op een viertal tanden in mijn dijbeen of mijn kuit zit ik niet te wachten.”
Lena begrijpt het wel en roept Boef naar de keuken en ze sluit de deur.
Dan kan ik rustig bij Drikus gaan zitten en hem onderzoeken.

Na afloop zitten we nog even te praten over Boef en over honden in het algemeen.
Ik vertel dat we gemiddeld eens per 14 dagen wel een iemand met een hondenbeet op de praktijk zien.
Lena zegt: “Is het echt waar, dat jullie zó vaak een hondenbeet zien?”
“Ja, helaas wel en het zijn altijd hondjes die nog nooit iemand gebeten hebben. Kijk, vier tanden in mijn dijbeen is nog tot daar aan toe – alhoewel -, maar stel je voor dat het een van jullie kleinkinderen is. Hun gezichtje zit meestal hap-hoogte! Dan is het leed toch niet te overzien! Nee, dan ben ik liever wat voorzichtiger.”

John en Carolien Polderman – Götte, huisartsen